Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2020

Datum uitspraak2006-04-13
Datum gepubliceerd2006-04-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers191076 WM VERZ 06-373
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Wet Mulder. Begrip 'in- of uitrit' in de verkeerswetgeving. Wijziging beschikking door OvJ te laat.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Leeuwarden beschikkingsnr.: 84793826 zaaknummer: 191076 WM VERZ 06-373 beschikking van de kantonrechter d.d. 13 april 2006 inzake [appellante], geboren op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres], hierna te noemen appellante, gemachtigde [x], haar echtgenoot, wonende op hetzelfde adres. Procesverloop De kantonrechter heeft gezien het beroepschrift als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften ("Wet Mulder"), van appellante tegen de beslissing van de officier van justitie van 16 september 2005, die de stukken in deze zaak op 3 maart 2006 ter kennis van de kantonrechter heeft gebracht en waarvan de behandeling heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 30 maart 2006. Na oproeping is appellante bij haar gemachtigde ter zitting verschenen. De officier van justitie was vertegenwoordigd door mr B. Kilian, werkzaam bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Motivering De kantonrechter heeft gezien de stukken in deze zaak, waaronder het zaakoverzicht en de bestreden beschikking van de officier van justitie, van welke stukken de inhoud als hier overgenomen moet worden beschouwd. De verboden gedraging De verboden gedraging betreft "parkeren voor een in- en/of uitrit", verricht op 7 juli 2005, om 21.20 uur, aan de Kanaalweg te Harlingen, gemeente Harlingen, met een personenauto, gekentekend FR-VJ-58. De opgelegde sanctie bedraagt € 45,-, voor welk bedrag zekerheid is gesteld. De gronden van het beroep De gemachtigde van appellante, verder te noemen [x], bestrijdt de juistheid van de beslissing van de officier van justitie met de stelling (kort gezegd), dat de plaats waar hij de auto had geparkeerd in zijn opinie geen in- of uitrit is en ook niet de kenmerken van een in- of uitrit bezit. De agenten die hem de bekeuring uitreikten konden hem op zijn verzoek geen definitie van een in- of uitrit geven. Volgens [x] ontbreekt in de wegenverkeerswetgeving kennelijk de omschrijving van een in- of uitrit. [x] is van mening dat de beschikking behoort te worden vernietigd. De beoordeling van het beroep De stelling van [x], dat zich in de wegenverkeerswetgeving kennelijk geen omschrijving van het begrip "in- of uitrit" bevindt, is juist. Dit zo zijnde, moet bij de beoordeling van deze zaak worden afgegaan op hetgeen door de rechtspraak omtrent dit onderwerp in vergelijkbare zaken als de onderhavige is beslist. Volgens Hof 's-Hertogenbosch 12 april 1999, VR 2000, 39, is bij ontbreken van fysieke kenmerken van een uitrit en ontbreken van een duidelijk kenbare beperkte bestemming geen sprake van een uitrit. Volgens Rechtbank Amsterdam 25 november 1998, wordt een weggedeelte in beginsel als uitrit aangemerkt indien zulks voor iedere verkeersdeelnemer op grond van de situatie ter plaatse duidelijk kenbaar is. Volgens Rechtbank Amsterdam 22 april 1998, VR 1998, 45, en 20 november 1996, VR 1998, 173, moet een uitrit als zodanig duidelijk kenbaar zijn. In het dossier bevinden zich enkele foto's, die, volgens zowel de officier van justitie als [x], betrekking hebben op de situatie ter plaatse. De foto's tonen een beklinkerde strook, die op (ongeveer) dezelfde hoogte is gelegen als het weggedeelte dat is geasfalteerd en dat blijkbaar – zie hieronder – als rijbaan wordt aangemerkt. Op de beklinkerde strook heeft [x] de auto geparkeerd. De strook is (mede) gelegen vóór de woning van de buurman van [x], met wie deze, volgens zijn zeggen, geen contact heeft. De kantonrechter is van oordeel, dat de onderhavige wegconstructie niet als in- of uitrit kan worden gezien. Daarbij overweegt hij, dat naar zijn oordeel onvoldoende sprake is van fysieke kenmerken van een in- of uitrit. Voorts kan de kantonrechter zich goed voorstellen dat het in de gegeven (weg-)situatie niet voor een ieder ondubbelzinnig duidelijk is dat het om een in- of uitrit gaat. Dit leidt tot het oordeel dat het in deze procedure aan [x] gemaakte verwijt onterecht is en dat hem mitsdien op onterechte gronden een sanctie is opgelegd. Ter zitting heeft de vertegenwoordigster van de officier van justitie nog verklaard, dat zij ongelukkig is met de door de officier van justitie gegeven motivering van diens beslissing. Zij heeft gesteld, dat aan [x] wel het verwijt van artikel 10 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) kan worden gemaakt en zij heeft ter zitting mitsdien wijziging van de beschikking verzocht in dier voege, dat aan [x] het in artikel 10 RVV 1990 bedoelde verwijt wordt gemaakt: het als bestuurder niet gebruiken van de rijbaan. De kantonrechter wijst dit verzoek af. Hij is van oordeel dat de officier van justitie in dit stadium van de procedure(s) te laat is met de verzochte wijziging van de beschikking. De officier van justitie is, naar het oordeel van de kantonrechter, in eerdere instanties voldoende in de gelegenheid geweest zijn visie op het geheel aan te passen. Dit alles betekent, dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Dit houdt tevens in, dat het door appellante betaalde bedrag aan zekerheidstelling aan haar moet worden terugbetaald. Met betrekking tot de terugbetaling daarvan overweegt de kantonrechter, dat het als redelijk moet worden beschouwd dat bedoeld bedrag binnen veertien weken na de verzending van deze beschikking aan appellante wordt terugbetaald. De kantonrechter zal, ten overvloede, nog wel ingaan op hetgeen door de vertegenwoordig-ster van de officier van justitie ter zitting is geopperd met betrekking tot de toepassing van artikel 10 RVV 1990. De foto's geven een duidelijk beeld van de wegsituatie ter plaatse. Het (beklinkerde) weggedeelte waarop [x] de auto had geparkeerd, is, naar het oordeel van de kantonrechter, niet aan te merken als rijbaan. Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheid, dat aan de rand van het betreffende weggedeelte sprake is van een goot (met daarin zinkputroosters), terwijl op het weggedeelte tevens lichtmasten zijn geplaatst. Naast het betreffende weggedeelte is sprake van bitumineuze wegverharding, welke voor een gedeelte aan beide zijden in rood is uitgevoerd en, gelet op de belijning, kennelijk als fietsstroken is bedoeld. Tussen beide fietsstroken bevindt zich het gedeelte dat kennelijk bestemd is voor het overige verkeer. De beklinkerde strook waarop [x] zijn auto had geparkeerd, kan mitsdien worden beschouwd als trottoir of voetpad in de zin van artikel 10 RVV 1990. Beslissing De kantonrechter: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justi-tie; Vernietigt de initiële beschikking; Bepaalt dat het door appellante betaalde bedrag aan zekerheid-stelling aan haar moet worden terugbetaald en wel binnen veertien weken na de verzending van deze beschikking. Aldus gegeven en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2006 door mr T.K. Hoogslag, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier. VERZONDEN OP: c 37